Voor ouderbegeleiders & opvoedondersteuners

[Column 20/3] Hebben mijn ouders het eigenlijk wel goed gedaan?

We naderen het einde van een trainingsbijeenkomst die gaat over werken met ouders in de SPH. Als we nog wat napraten, vraagt een studente mij: ‘Heb jij je ooit voorgenomen de opvoeding van je kinderen anders aan te pakken dan je ouders jou hebben opgevoed?’ Wat een mooie, concrete vraag.

Ik antwoord haar: ‘Ik heb me onder meer heel stellig voorgenomen om vaak “ik hou van je” tegen onze kinderen te zeggen. In het gezin waarin ik opgroeide, werden deze woorden niet gemakkelijk uitgesproken. Als moeder leek het mij heerlijk om dat soort gevoelens wel spontaan te uiten. En voor mijn kinderen leek het me een veilige basis. Ik hoopte dat het aanstekelijk zou werken; dat mijn kinderen het zelf ook zouden kunnen.’

‘En, is dat ook gelukt?’ is de voorspelbare vervolgvraag van de studente. Een beetje beschroomd antwoord ik: ‘Na de geboorte van mijn oudste zoon ben ik domweg gaan oefenen. Op momenten dat ik dacht dat niemand het kon horen, sprak ik die vier woorden hardop uit tegen mijn zoon, terwijl hij nietsvermoedend lag te slapen. Soms zei ik het wel 50 keer achter elkaar, telkens met een andere intonatie. Ik oefende net zo lang totdat het zinnetje, dat recht uit mijn hart kwam, niet meer zo onwennig aanvoelde. Nu vind ik het gemakkelijk om openlijk mijn liefde te tonen aan onze zoons. En het leuke is: zij doen dat ook bij mij. Dat geeft mij een trots gevoel!’

 

Ondertussen in de klas…

Haar onderlip begint zachtjes te trillen. Ze schuift wat ongemakkelijk heen en weer op haar stoel en kijkt naar de grond. De andere studenten hebben niets in de gaten en praten verder.

 

Enthousiast haakt een studente in op mijn verhaal: ‘Mijn vader en moeder zeggen elke dag wel tien keer hoeveel ze van mij en mijn zusje houden.’ Zelf is ze ook heel open over haar gevoelens, vervolgt ze trots. ‘Goed hoor, dat jij je kinderen dit hebt geleerd,’ besluit ze haar verhaal. Een andere student heeft dezelfde ervaring: ‘Ik vind dat alle ouders dit moeten leren aan hun kinderen.’ Dan lachend: ‘Ik word er ook weleens gék van hoor.’

 

Op dat moment ontdek ik de studente met de trillende onderlip. Een ongemakkelijk gevoel bekruipt me; wat is hier aan de hand? De studente is zichtbaar geraakt door iets wat er zojuist gezegd is. Maar waarom? Mijn voorbeeld was luchtig bedoeld.

 

Onze blikken kruisen elkaar. Ik glimlach. Haar buurvrouw kijkt vragend opzij. Het gesprek tussen de andere studenten stokt. Plotseling kijkt iedereen naar de verdrietige studente. ‘Ja, sorry hoor’, zegt ze na een korte stilte. ‘Als ik jullie zo hoor praten, heb ik opeens het idee dat ik uit een abnormaal gezin kom.’ Ik kijk op mijn horloge. We hebben nog wel even voordat het lokaal in beslag wordt genomen door de volgende groep. ‘Wat bedoel je daarmee?’, vraag ik haar.

‘Mijn ouders hebben nooit openlijk gezegd hoeveel ze van me houden en dat vond ik altijd heel normaal. Maar nu jullie allemaal vinden dat het uiten van gevoelens heel belangrijk is, ga ik twijfelen of dat eigenlijk wel normaal is. Hebben mijn ouders het wel goed gedaan? En hoe goed ben ík eigenlijk in het uiten van gevoelens?’ Door haar tranen heen zegt ze dat ze deze emotionele reactie niet had zien aankomen.

‘Jeetje, wat dapper dat je met ons deelt wat je zo heeft geraakt’, zeg ik een beetje van mijn stuk gebracht. ‘Nou, dank je’, mompelt ze met een rood hoofd.

‘Ik moet bekennen dat ik er soms te weinig bij stilsta dat praten over mijn ouderschap jullie ook persoonlijk kan raken. Jullie hebben allemaal je eigen ouders en dus allemaal je eigen gedachten, gevoelens en beelden over ouders en opvoeding. Praten over mijn ervaringen als moeder kan bij jullie voor verwarring en onzekerheid zorgen. Ik ga proberen daar beter op te letten.’

‘En wat leren jullie als aankomend professionals hier nou eigenlijk van? Want daar zitten we hier tenslotte voor’, vervolg ik met een knipoog. ‘Ik weet nu hoe het voelt als een ander afkeurend doet over iets wat voor jou heel normaal is. En dat kwetst als het gaat over de mensen van wie je houdt’, zegt de verdrietige studente. ‘Je gaat opeens twijfelen over dingen die altijd vanzelfsprekend waren. Dat is naar.’

‘Ik wist niet dat ik zulke duidelijke oordelen heb over wat een goede of slechte ouder is’, zegt de andere student. ‘En een ouder die niet voldoet aan mijn waarden en normen, benader ik misschien wel op een andere manier dan een ouder die dat wél doet. Die roept denk ik eerder gevoelens van irritatie op. Zo’n ouder voelt zich dan door mij niet echt gesteund.’

‘En dan ben je als hulpverlener dus plotseling een vervelende omstandigheid voor de ouder in plaats van een buffer. En dat is nou net niet de bedoeling’, zucht een andere student.

‘Die emoties en oordelen zijn er nu eenmaal’, besluit ik de les. ‘We vinden allemaal dingen van anderen. Ontkennen en wegstoppen heeft niet zoveel zin. Dat is alsof je een bal onder water probeert te duwen. Als je dat al lukt, kost het behoorlijk wat kracht en energie. Laat de bal, en daarmee dus je oordelen, naar de oppervlakte komen en kijk ernaar. Hopelijk zijn we dan bereid om het oordeel dat we zien ook bij te stellen. De eerste stap is dat we weten dat we die oordelen hebben en dat ze er ook altijd zullen zijn.’

En dié missie is vandaag wat mij betreft geslaagd.

 

Maartje van Amsterdam is docent Social Work Hogeschool Leiden, trainer, gezinsbegeleider. Mail:
amsterdam.m@hsleiden.nl