In 2014 verscheen het boek ‘Bevlogen en belast. Over het wel en wee van opgroeien met idealen’ van Paulien Bom. Lieve Cottyn schreef er een boekbespreking over die eerder verscheen in het Systeemtheoretisch Bulletin, 34(1), 109-112 (2016).
Door haar vroegere werk op een consultatiebureau is het idealistisch opvoeden een thema dat Paulien Bom blijft intrigeren. Ze vraagt zich af wat de kracht is en wat de valkuilen zijn van opgroeien met ouders die er een bevlogen levensstijl op na houden. Ouders die zich bijvoorbeeld extreem inzetten voor een politiek of religieus levensideaal, ouders die de wereld willen verbeteren en zich afzetten tegen de consumptiemaatschappij. De auteur vraagt zich af of een idealistische opvoeding een zegen of een vloek is voor een kind. Bom stelt zich die vraag ook omdat ze zelf uit een idealistisch nest komt. Zij groeide op met antroposofische ouders, in een gezin doordrenkt van de antroposofie. Ze zegt hierover: ‘Ik ben in een soort enclave opgegroeid, los van de wereld.’ (pagina 10). Ze had vooral last van het gevoel anders te zijn: ‘Ik kende de gewoontes van de gewone wereld niet, ik begreep de codes niet en baalde ervan dat ik niet mee kon praten over tv-programma’s als Ja zuster, nee zuster (pagina 11). Waarin kan een idealistische opvoeding waardevol zijn en waarin kan die belastend zijn? Bom heeft haar vraag voorgelegd aan acht mensen die idealistische ouders hadden. Ze is benieuwd naar wat kinderen op volwassen leeftijd overhouden van opgegroeid te zijn met ouders wier idealen verder afliggen van het gewone. De acht ervaringsverhalen waaruit het boek bestaat, zijn het resultaat van de interviews die ze deed. Die verhalen gaan bijvoorbeeld over een dochter van ouders gegrepen door het zendingswerk van de Quakers, een dochter van een onderwijsvernieuwer en pionier van het verenigd Europa, over een zoon van een NSB-er, over een kind van ouders die fervente socialisten zijn of een kind opgegroeid met ouders bevlogen door transcendente meditatie of door gezonde voeding- en leefgewoontes.
Bom is benieuwd naar de manier waarop de hooggestemde waarden van idealistische ouders doorwerken in het leven van de kinderen. Het antwoord is gemengd. Alle geïnterviewden vonden hun jeugd lastig, maar ze waarderen toch wat hun ouders meegegeven hebben. Het gevaar of de vloek van idealen blijkt te zijn dat ze neigen naar fanatisme, fundamentalisme en absolutisme. De geïnterviewden vinden dat ouders omwille van hun kinderen niet te rigoureus mogen zijn met hun idealen. Ze hebben unaniem last van ouders die niet overleggen met of nadenken over de gevolgen van idealen voor hun kinderen. De last die ze ondervonden zat vooral in het gepest worden, op school en onder leeftijdsgenoten, omdat ze anders waren. Hun ouders waren zo vervuld van hun eigen levenswijze dat zij hun kinderen niet leerden hoe ze daarmee moesten omgaan in andere contexten dan de gezinscontext. Het waardevolle dat de geïnterviewden overgehouden hebben van idealistische ouders zit in het geleerd hebben om een eigen weg te gaan en om te kunnen doen wat bij hen past. Als volwassenen merken ze nu dat ze durven afwijken, en ook dat ze graag anders willen zijn en daarbij geen schaamte voelen. Terugkerend is ook het verhaal van zich verscheurd te voelen: heen en weer geslingerd tussen de nood om als kind gewoon te zijn, erbij te horen in de buitenwereld en de nood om de eigen ouders te steunen tegenover die buitenwereld. Hier blijkt wederom dat als de omgeving je ouders gek vindt, er bij kinderen een dwingende plicht ontstaat om die ouders te steunen. Het nadeel van dat dwingende patroon is dat je je als kind niet kan afzetten tegenover je ouders. Hier en daar klinkt de verzuchting of het mogelijk is om idealistisch en toch luchtig te zijn. Dat is wat de kinderen vinden en wat ze in hun huidige relaties anders proberen te doen.
Het thema van maatschappelijke bezorgdheid over idealistische ouders lijkt me actueel en deed me denken aan de recente ophef in de media over een Nederlandse moeder die haar zoon alleen rauwkost gaf en over een Vlaamse moeder die ervan verdacht werd haar minderjarige zoon sterk te beïnvloeden met haar eigen overtuiging toen hij naar India wou vertrekken om een boeddhistische opleiding te volgen. De verhalen lezende vroeg ik me af of de last die de kinderen ondervonden misschien niet zozeer te maken had met de idealen van de ouders, als wel met een aantal andere zaken. Zoals met het gegeven dat de ouders beroemde of besproken publieke figuren zijn. Dat lijkt me niet gemakkelijk voor kinderen. Of door het feit dat ouders iets erg goed doen/kunnen, waardoor je dit als kind onmogelijk beter kan. Of omdat het gezin door de bevlogen job van de ouders vaak moet verhuizen. En in een ander verhaal leek me het feit van oudste kind te zijn vooral de last te veroorzaken.
Wat komt bovendrijven in de verhalen en terecht aandacht verdient is voor mij het grote belang voor kinderen van het erbij kunnen horen in verschillende contexten. De getuigenissen tonen dat het gezin niet de enige of belangrijkste context is voor kinderen. Als ouders zich niet meer kunnen verplaatsen in de leefwereld van kinderen buiten het gezin, voelen kinderen er zich alleen voor staan. Sommigen vonden hier zonder steun van ouders toch een weg in, anderen niet. Het boek getuigt in die zin ook van een bijzondere veerkracht van kinderen, ook – of misschien net – als ouders tekortschieten. Want uiteindelijk leerden de meeste geïnterviewden met vallen en opstaan de kunst om enerzijds ‘het afwijken’ en anderzijds ‘het aan de norm voldoen’ dynamisch te houden. Hierin zie ik het spanningsveld verschijnen tussen erbij horen en apart zijn van. Ze ontdekten de sociale regel dat als je afwijkt van een regel je dit kan compenseren door aan andere regels wel te voldoen. Zo is er in het boek bijvoorbeeld het verhaal van het kind dat zich toelegt op zeer goed zijn in sport om bij vrienden aanvaard te worden als iemand die naar een Steinerschool gaat. Wat zou nu net maken dat het ene kind die kunst leert en het andere niet? Daar wordt in dit boek niet verder op ingegaan. De auteur heeft in haar interviews gefocust op de gezinsrelaties. Door die smalle focus lijkt het alsof kinderen alleen door ouders beïnvloed worden. Steunbronnen van kinderen en steunfiguren van buiten het gezin komen amper aan de orde. En het aandeel van het kind zelf ook niet. Wat hebben de geïnterviewden bijvoorbeeld geprobeerd om te leren omgaan met de last, om afstand te nemen van beperkende regels van hun ouders? Ik werd nieuwsgierig naar wat kinderen zou helpen om aan hun ouders duidelijk te maken wat hen zwaar valt en niet zint. De smalle invalshoek van alleen de invloed van ouders op kinderen te schetsen, lijkt me een gemiste kans. Een bedenking die ik me ook tijdens het lezen maakte is of er dan een opvoeding zou bestaan zonder idealen. De auteur geeft de indruk dat dit mogelijk is. Maar bij de verhalen kreeg ik niet de indruk dat het om zulke uitzonderlijke gezinnen of bijzondere ouders ging. Ik denk dat de meeste ouders idealen koesteren en die doorgeven aan hun kinderen op een manier dat én de idealen én de kinderen tot hun recht komen. Het gaat wellicht niet zozeer over idealistisch zijn als ouder of niet, maar veeleer over hoe je als ouder én met die idealen én met je kinderen omgaat. Ook zogenaamde niet-idealistische ouders kunnen blind varen en niet bezig zijn met wat hun leefwijze voor hun kinderen teweegbrengt.
Het boek toont wat iedereen impliciet al weet, namelijk dat geïsoleerd opgroeien met één waarheid nooit aangenaam kan zijn. Verschillende waarheden en standpunten zijn belangrijk voor kinderen. En dat het bij opvoeding voortdurend en altijd gaat over dat spanningsveld tussen idealen en realiteit. En dat daarbij het kijken naar en rekening houden met kinderen noodzaak is. Want kinderen herinneren hun ouders aan de complexe realiteit en houden ouders met de voeten op de grond, gewoon door hun eigen leefwerelden in de relatie in te brengen. Het boek illustreert in mijn ogen ook nog eens dat de ouders die je hebt en de opvoeding die je krijgt niet als enige je identiteit construeren. Wie je bent als persoon wordt ook buiten het gezin gecreëerd door autonome ervaringen. Een belangrijke gedachte in het boek is dat veerkracht bestaat uit het ontwikkelen van humor en als kind soms kunnen lachen met het idealisme van je ouders.