Voor ouderbegeleiders & opvoedondersteuners

Alleen met een groot verdriet

Recensie 'Ouders over onmacht, onbegrip en onvervuld verlangen na plaatsing van hun kind in een pleeggezin' door Elly Singer, Kirti Zeijlmans, Adimka Uzozie & Clara Buijsman | Onderzoeksrapport Universiteit Amsterdam en Stichting Alexander | 40 pagina's | Recensie door Gé Haans

De ouders van een kind dat blijvend, in vakjargon perspectiefbiedend, in een pleeggezin is geplaatst, bezorgen de jeugdhulpverleners nogal eens hoofdbrekens. Allereerst is er boosheid om zoveel vermeend onrecht. Daarnaast is er vaak langdurige strijd in de vorm van talloze procedures bij pogingen het uithuisgeplaatste kind weer terug in het eigen gezin te krijgen. Deze ouders staan bij de jeugdbeschermers vaak te boek als weerbarstig, afwerend en onbegeleidbaar. Geen wonder dat de jeugdbescherming de verleiding maar moeilijk kan weerstaan om het contact met deze doelgroep te mijden of soms bewust af te houden. Sinds 2005 is het aantal ontheffingen van ouders uit het ouderlijk gezag gestegen van 5034 (2005) naar 8354 (2013). Een ontheffing, of gezagsbeëindiging in hedendaagse terminologie, wordt in tegenstelling tot de intentie van de wetgever, door de jeugdbescherming soms als legitimatie gebruikt om het contact tussen ouders en perspectiefbiedend geplaatst kind te verminderen. In tegenstelling tot een OTS impliceert een voogdij immers dat niet langer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van het betrokken kind.

 In ons, al weer uit 2002 daterende onderzoeksrapport ‘Ik heb er vrede mee’[i],naar aanleiding van 40 diepte-interviews met ouders van perspectiefbiedend geplaatste pleegkinderen, geven deze ouders vrijwel unaniem te kennen dat zij zich door de hulpverlening in de steek gelaten voelen. Dit komt overeen komt met de conclusie uit het onderzoeksrapport ‘Ouders van pleegkinderen gehoord’[ii] van maart 2000. De auteurs van dit op 22 ouderinterviews gebaseerde rapport, Agnes van Burik en Eva Klooster, stellen in hun verslag dat uit de interviews het beeld naar voren komt dat ouders aan hun lot worden overgelaten als hun kind uit huis is geplaatst en zij niet meer direct bepalend zijn voor het welzijn van hun kind.

In beide hierboven gememoreerde rapportenkomt de sterke behoefte van ouders naar voren om begeleiding en steun te ontvangen bij het verwerken en accepteren (lees verdragen) van de perspectiefbiedende pleeggezinplaatsing van hun kind. Het idee je eigen kind niet te mogen opvoeden en als ouder slechts een marginale positie te mogen innemen is voor de meeste betrokken ouders onverdraaglijk. Pedagogen hebben in dat kader nogal eens de neiging om ouders te verwijten dat zij met hun verzet niet vanuit het belang van hun kind kunnen denken. Ze zien het verzet van de ouder als bewijs van hun falend ouderschap. Bezien vanuit de ouderschapstheorie, is het verzet van ouders begrijpelijk. Van deze ouders wordt verwacht dat ze de rol van verzorger, opvoeder en gezagsdrager loslaten, maar de rol van degene die zijns-verantwoordelijk is naar het kind, degene die naar het kind een besef van verantwoordelijk-zijn ervaart; die rol blijft bestaan. Hier zit dan ook de uitdaging voor de ouderbegeleider. In het in 2004 verschenen en in 2010 aangepaste methodiekboek ‘ouderbegeleiding bij roldifferentiatie’[iii] krijgt de ouderbegeleider concrete handreikingen hoe deze ouders kan helpen op een andere manier invulling te geven aan hun ouderschap. Op deze manier kan worden vermeden dat ouders vanuit een houding van verzet en boosheid tegenover de pleegouders van hun kind komen te staan. Een slechte samenwerking tussen ouders en pleegouders, waardoor kinderen in loyaliteitsproblemen raken, ligt niet zelden ten grondslag aan een vroegtijdig afgebroken pleeggezinplaatsing. Zo’n breuk, zo bleek uit onderzoek, is een krachtige voorspeller van toename van met name externaliserend probleemgedrag bij de betrokken pleegkinderen.

 

Dit als uitgebreide intro bij deze recensie, nodig om het belang van nieuw en voortschrijdend onderzoek op dit gebied een context te geven.

‘Alleen met een groot verdriet’ is een onderzoeksproject vanuit de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met Stichting Alexander. Eerder, in 2012, verscheen een eerste rapport, getiteld ‘nooit meer alleen’, waarin de ervaringen van pleegouders, pleegkinderen, de eigen kinderen van pleegouders en de betrokken pleegzorgwerkers werden vastgelegd. In het ‘Alleen met een groot verdriet’ komen de ouders van de pleegkinderen aan bod met hun onmachtgevoelens en hun verdriet en boosheid waar bovendien geen loket voor is.

In totaal werden 10 ouders geïnterviewd. Voor een onderzoek met wetenschappelijke pretenties is dat wel een heel kleine populatie, maar de onderzoekers beroepen zich op het feit dat het hier een voor onderzoek moeilijk toegankelijke doelgroep betreft. Dat komt overeen met de ervaringen in eerder genoemde onderzoekstrajecten gericht op deze doelgroep. Het wantrouwen van deze ouders tegenover de buitenwereld is groot, evenals de gevoelens van schuld en schaamte. Daar komt nog bij dat deze ouders moeten opboksen tegen de dominante culturele norm dat een goede ouder zelf voor zijn kind zorgt.

Wat de onderzoekers van ‘alleen met een groot verdriet’ wilden weten is waar ouders zoal tegenaan lopen in het proces van een pleeggezinplaatsing. Hoe de relatie met hun kind is en hoe de contacten met Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgvoorziening verlopen na de uithuisplaatsing van het kind. Van de tien geïnterviewde ouders bleken er negen geconfronteerd te zijn met een niet vrijwillige plaatsing van hun kind. Nagenoeg alle ouders gaven aan dat de uithuisplaatsing van hun kind niet nodig was geweest bij adequate hulp aan het gezin. Wat die hulp dan zou moeten zijn, wordt in het rapport niet vermeld. De meeste ouders gaven ook aan pas achteraf geïnformeerd te zijn over het besluit tot pleeggezinplaatsing. Negen van de tien ouders geven aan geen inspraak te hebben gehad bij de keuze van het pleeggezin. Bij zeven van de tien ouders heerst forse onvrede met betrekking tot het gebrek aan informatie en over het verloop van de bezoekregeling. Negen van de tien ouders geven aan in de war te zijn omdat ze het gevoel hebben dat niemand naar hen luistert en verder dat ze de samenwerking met pleegouders missen. Deze ouders zeiden te blijven knokken tegen de uithuisplaatsing, vaak tegen beter weten in. De meerderheid van de ouders gaf aan geen of nauwelijks begeleiding te hebben ontvangen na de uithuisplaatsing van hun kind. Bovenal signaleren de onderzoekers een groot gevoel van machteloosheid bij deze ouders tegenover de instanties.

De aanbevelingen van de auteurs gaan in de richting van verbetering van de rapportagekwaliteit, verbetering van de communicatie over het perspectief van de pleeggezinplaatsing, meer aandacht voor de kwaliteit in de samenwerking tussen ouders en pleegouders én meer compassie en solidariteit vanuit de instanties naar deze doelgroep.

Deze conclusies en aanbevelingen komen overeen met de bevindingen in eerdere, grootschaliger onderzoeken op dit gebied in Nederland. Dat roept de vraag op welke wetenschappelijke waarde aan dit onderzoek mag worden toegedicht. De enige waarde is helaas dat het slechts bevestigt wat we al uit onderzoek wisten: de positie van ouders binnen de perpectiefbiedende pleegzorg is gemarginaliseerd. Is onderzoek dat slechts bevestigt wat we al wisten zinvol ? Soms, maar dan bijvoorbeeld om eerdere onderzoeksresultaten te verifiëren. In het geval van ‘alleen met een groot verdriet’ zijn eerdere onderzoeksresultaten genegeerd. De betrokken onderzoekers, Elly Singer, Kirti Zeijlmans, Adimka Uzozie& Clara Buijsman stellen in hun inleiding nauwelijks onderzoek in Nederland op dit gebied te hebben gevonden. Ook de literatuurlijst bij het onderzoek vertoont forse hiaten. Door hun slordige en onzorgvuldige bronnenonderzoek hebben de betrokken auteurs de kans gemist om voort te bouwen op eerdere onderzoeksgegevens en daarmee ook de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de kwaliteit van de ouderbegeleiding aan deze doelgroep en deze op een hoger niveau te tillen. In het wel aangehaalde cliënttevredenheidsonderzoek van Stichting Alexander uit 2010 onder de Brabantse pleegzorginstellingen scoorde Stichting Oosterpoort Oss/Den Bosch in tevredenheid significant beter bij ouders. Die instelling had tot dan toe breed ingezet op een werkwijze volgens de methodiek ‘ouderbegeleiding bij roldifferentiatie’. Het zou interessant zijn geweest en ook een grotere wetenschappelijke meerwaarde hebben gehad als Stichting Alexander deze verschillen verder had geëxploreerd.

De conclusie dat er met meer compassie en meer solidariteit naar deze doelgroep moet worden gekeken, deel ik. Dat klinkt hoopvol, zeker wanneer het uit de pen komt van een gerenommeerde onderzoeker als Elly Singer. Compassie is immers datgene wat ouders met een groot verdriet nodig hebben.

 

[i] ‘Ik heb er vrede mee’, verslag van 40 ouderinterviews in het kader van het onderzoeksproject ‘roldifferentiatie bij langdurige pleeggezinplaatsingen’, Gé Haans i.s.m. Haitske Dijkstra, Marsha Kleemans & Luk Robbroeckx.maart 2002 (beperkt gepubliceerd)

[ii] ‘Ouders van pleegkinderen gehoord’, een onderzoek naar het perspectief van ouders op pleegzorg. Eva Klooster en Agnes van Burik, van Dijk, van Soomeren en partners, Amsterdam maart 2000

[iii] Methodiekboek ‘ouderbegeleiding bij roldifferentiatie’, ouders helpen bij het invullen van de ouderrol na plaatsing van hun kind in een pleeggezin. Gé Haans, Luk Robbroeckx, Joke Hoogeduin & Annemarie van Beem-Kloppers, (2004/2010) SWP