Voor ouderbegeleiders & opvoedondersteuners

Recensie 'Uitvindboek voor ouders'

'Uitvindboek voor ouders. Aha! Zo doe ik dat!' door Janneke van Bockel & Alice van der Pas | Humm Publishing 2014 | 214 pagina's | Recensie door José Koster

Hè wat heerlijk. Eindelijk een ‘uitvindboek’ over ouderschap. Zoiets bestond nog niet. Wel talloze zelfhulpgidsen over alles waar een mens zichzelf mee zou willen helpen. Zo ook over opvoeding. Hierin pretenderen deskundigen doorgaans dat het opvolgen van de door hen ‘uitgevonden’ tips automatisch leidt tot succes: kinderen die luisteren en ouders die hun kinderen én het opvoeden (weer) leuk vinden.

Voor het eerst nu een boek dat mij leert dat De Weg het doel is. Het uitvinden is De Weg! ‘Aha! Zo doe ik dat!’

In het ‘Uitvindboek voor ouders’ beschrijft Janneke van Bockel hoe zij zichzelf als ouder door schade en schande uitvindt. Zij wordt daarbij met grootmoederlijke wijsheid gerustgesteld en aangemoedigd door Alice van der Pas: ‘Ja! Wat je daar doormaakt is normaal!’

Van iemand van haar kaliber durven we wel aan te nemen dat alle worstelingen, strubbelingen en ambivalente gevoelens die Bockel beschrijft misschien inderdaad best eens universeel zouden kunnen zijn: Van der Pas schreef met haar schat aan ervaring haar ouderschapstheorie die zij goot in haar tiendelig Handboek Methodische Ouderbegeleiding.

In het boekje, dat is vormgegeven in een prettig handzaam formaat, wisselen alledaagse humoristische, ontroerende scènes zich af met wijze woorden van Van der Pas, die het geheel naar een abstracter, theoretisch niveau tillen. Deze bespiegelingen zijn gedrukt op geel papier waardoor het in één blik duidelijk is of we een ervaring of een overpeinzing lezen. De theorie die aan de anekdotes wordt toegevoegd komt achteraf, want zo werkt het bij uitvinden. Bij mij in elk geval wel. Je rommelt wat aan, slaat een paar keer de plank mis en dan opeens heb je het. ‘Aha!’

Natuurlijk zijn er ook genoeg ouders die liever eerst de ‘handleiding’ lezen voordat zij zich op het gladde ijs begeven. Dat mag én dat kan, zo blijkt uit het voorwoord. Je kunt de hoofdstukken in willekeurige volgorde lezen. Ook daaruit blijkt dat dit geen boek is dat ‘voorschrijft’, maar dat wil bemoedigen en steunen, en ruimte laat voor ieders persoonlijke voorkeur.

De voorkant van het boek toont een zalige afbeelding (van Hans Innemée) met de treffende titel: 1+1=3, van twee vogels die een beetje onnozel kijken naar hun kuiken dat op de rug tussen hen in ligt en onhandig de pootjes in de lucht steekt. Wat moeten we in godsnaam met deze situatie, zie je vader-vogel denken. Geen idee, denkt moeder-vogel, terwijl ze de andere kant op kijkt en doet of ze het niet heeft gezien.

Al eerder beschreef Janneke in IJskastmoeder haar openhartige zoektocht naar het begrijpen van zichzelf als ouder van een kind waar ‘iets’ mee is. Zij ontdekte dat haar soms kille, afstandelijke, voor omstanders soms onbegrijpelijke aanpak, de beste afstemming bleek op haar kind. Zij was genoodzaakt gedrag te ontwikkelen dat tegen haar intuïtieve moederhart in ging om haar ‘vreemde’ dochter goed te kunnen laten gedijen.

Het Uitvindboek voor ouders is algemener van aard. Daar waar IJskastmoeder de ouderlijke strubbelingen specifiek rondom een kind met Asperger beschrijft, staan in het uitvindboek de voor elke ouder herkenbare, alledaagse beslommeringen van een gezin met twee dochters centraal. Zoals de beschrijving (in het hoofdstuk ‘Weerbarstige praktijk’) van een offday zoals elke ouder die kent, maar die zich doorgaans achter gesloten deuren afspeelt. ‘Zal ik ze naar de buren sturen? Nee die zien mijn kinderen alwéér aankomen’, is de moedeloze gedachte wanneer zij zich als politie-moeder weer gevangen ziet in ‘dat eeuwige geschipper en dagelijks gebakkelei’. De vertaling van Van der Pas van ‘gebakkelei’ naar ‘ruis in huis’ maakt helder dat juist die ruis in huis – de ‘bijna volcontinue ouder-kinddialoog waar geen school of crèche tegenop kan’ – de schat is waar kinderen en ouders aan groeien. Dat deze ruismomenten de enige en unieke manier zijn voor kinderen én ouders om zich te ontwikkelen. Ruis in huis is De Weg. Dat is een belangrijk inzicht dat niet eens zozeer ergernis en stress doet afnemen, maar wel moed geeft (‘Ik doe het dus zo slecht nog niet’).

In het hoofdstuk ‘Deskundigen’ beschrijft Janneke hoe zij aanloopt tegen het goedbedoelde kindvriendelijke beleid van het ziekenhuis waar haar jongste dochter plotseling een paar dagen moet blijven voor onderzoek, en wat dat met haar doet:

Ik klik mij een weg door de website op zoek naar wat er allemaal mee moet en wat we moeten regelen.

Op de kinderwebsite staat: ‘Je ouders mogen de hele dag bij je zijn. Je ouders mogen blijven slapen! We zetten dan gewoon een opklapbed naast jouw bed.’ (…) En op het deel voor ouders: ‘Voor uw kind is het belangrijk dat u er overal zoveel mogelijk bij bent.’

Hm, ik heb al vaker gehoord dat ouders dag en nacht bij hun kind zijn als het in het ziekenhuis ligt, maar is dat ook echt de bedoeling? Als ik hierover bel met de opnamebalie, laat de ziekenhuismevrouw weinig subtiel weten dat je als ouder zoiets natuurlijk over hebt voor je kind. (…) Ik stel mij de ziekenhuiszaal voor met drie tot zes bedden waar ons meisje straks ligt. En overal veldbedjes behalve bij haar. Tja, dat gaat natuurlijk niet. (…)

(…) Het lijkt goed bedoeld, maar ergens in de ‘Operatie Kind Centraal’ heeft men uit het oog verloren wat dat impliceert voor ouders, broertjes en zusjes, werkgevers – om maar een paar betrokkenen te noemen. Het is ook de vraag of zulke kindvriendelijkheid het kind dient. Ik kijk uit naar het eerste ‘gezinsvriendelijke’ ziekenhuis.


Lastig! Hoe breng je voor het voetlicht dat er in jou niet alleen een opvoeder schuilt, maar ook een ouder die haar kind wil verzorgen en beschermen, maar zich tegelijkertijd in honderd-en-één bochten moet wringen om de soms extreem tegenstrijdige belangen met elkaar te combineren. Hoe ga je om met je ongemakkelijke gevoelens en frustraties als ouder ten aanzien van mensen die het beste voor hebben met jouw kind?

In de beschouwing naar aanleiding van dit hoofdstuk zet Van der Pas het verschil tussen ‘Opvoedkunde’ en ‘Kinderen grootbrengen’ uiteen. Zij legt uit dat ‘het beste voor hebben met het kind’ niet automatisch ook het beste voor de ouder (of andere gezinsleden) betekent: ‘(…) Er is echter een hemelsbreed verschil tussen kennis over kinderen en datgene wat ouders dagelijks doen en meemaken. (…) Opvoedkundigen hebben een andere bril op dan ouders.’

Dat kinderprofessionals iets anders zien dan ouders licht zij toe door ‘het belang van het kind’, ‘de invloed van het kind op hoe het wordt aangepakt’ en ‘hoe verschillende soorten omstandigheden bepalen wat ouders aankunnen’, onder de loep te nemen. ‘Natuurlijk zijn er overal kinderdeskundigen die ook met de ouderbril overweg kunnen. Zij weten dat ouders vaak meer weten dan zijzelf. En verschillen zij van mening met een ouder dan proberen ze eerst te zien wat de ouder ziet, en waarom, voordat ze hun eigen idee daarnaast leggen.’

Knap geschreven, dit uitvindboek – en sterk door de luchtige afwisseling van praktijk en theorie. De kernachtige, korte anekdotes zijn ontroerend herkenbaar. Door het openhartig buitenhangen van de vuile was doorbreekt Janneke taboes die ouders en maatschappij elkaar, en niet in de laatste plaats zichzelf, opleggen.

Fijn dat het er is, het Uitvindboek voor ouders. Een verademing. Voor mij persoonlijk helaas wat laat, maar alsnog kan ik met terugwerkende kracht wat plooien in mijn zelfvertrouwen gladstrijken. Vanwege de de-problematiserende, ont-schuldigende werking stel ik voor dit toegankelijke boek te verruilen voor het ‘groeiboekje’ van het consultatiebureau als start van de onvermijdelijke pelgrimstocht die ‘ouderschap’ heet.